Gevangen tussen een luisterend oor en visionair leiderschap

Gepubliceerd: 22-12-2015

‘Ieder land krijgt de regering die het verdient’. Deze uitspraak van de conservatieve katholiek Joseph le Maistre is inmiddels spreekwoordelijk geworden, maar was destijds een cynisch commentaar op de democratiseringsgolf die ten gevolge van de Franse revolutie op gang was gekomen. Nu wordt ze nog vaak gebruikt om de latente spanning tussen ‘volk’ en ‘elite’ te schetsen. Want: dat er een kloof bestaat, is evident. Waar ligt de balans tussen een ‘leidende’ elite, en een elite die een luisterend oor biedt aan de wil van het volk? Die zoektocht is een grote worsteling, blijkt uit onderzoek van TNS NIPO onder de bestuurlijke elite in opdracht van de Volkskrant.

Net als in 2006 en 2010 heeft TNS NIPO in 2015 in opdracht van de Volkskrant ‘de bestuurlijke elite van Nederland’ (CEO’s, topambtenaren en -bankiers, politici in ruste) uitvoerig ondervraagd. Wie zijn ze, wat doen ze, en, vooral: wat vinden ze? Hoe kijken ze naar zaken als de vluchtelingenproblematiek, maatschappelijke en economische ongelijkheid, terreurdreiging en populisme? En: hebben ze ‘oplossingen’?

De resultaten van het onderzoek werden zaterdag 19 december in de Volkskrant gepubliceerd, verspreid over meerdere pagina’s. Rode draad van alle artikelen: we zien een elite die ‘ontbabyboomiseert’ en feminiseert, maar tegelijk een (te) gesloten bolwerk blijft – en zich daar merkbaar ongemakkelijk over voelt. Men ondervindt aan den lijve dat de kloof met Jan Modaal aan het groeien is – iets dat zich niet alleen weerspiegelt in de polarisatie binnen het vluchtelingendebat, maar ook ten aanzien van Europa en ongelijkheid – de elite huldigt opvattingen die vaak diametraal tegenover de opvattingen van de gewone burger staan.
  
Minder open voor nieuwe elite
Ondanks het feit dat de elite in hoog tempo verjongt, ervaart men steeds minder dat men voldoende open staat voor nieuwe mensen. Waar moeten we dan de oorzaken voor het zelf gerapporteerde gebrek aan verversing zoeken? In ieder geval niet bij opleiding of lidmaatschap van gezelligheids- of belangenverenigingen. Het aandeel academici blijft stabiel – rond de 90%. Lid zijn (geweest) van een studentenvereniging of genootschap lijkt nog altijd belangrijk, maar wel minder dan vroeger: nu geeft 45% aan geen lid van een studentenvereniging te zijn geweest, terwijl dat in 2006 voor slechts een derde gold. En 38% - minder dan in 2006 (toen: 45%) is momenteel lid van een sociëteit, herenclub of eetclub.
 
Kijken we naar waar de wieg van de elite stond, dan zien we wél een opvallend verschil met de situatie in 2006. Nog altijd rond de helft van de ondervraagde leden van de elite typeert zichzelf als lid van de ‘middenklasse’. Daar staat tegenover dat in 2006 nog aanmerkelijk meer mensen zichzelf als lagere middenklasse/ arbeidsklasse typeerden (toen: 20%, nu: 14%). Vooral de hogere burgerij is nu ruimer vertegenwoordigd (toen 26%, nu 34%).
 
Redenen waaróm de elite zich niet voldoende ververst, worden vooral bij ‘eenkennigheid’ gezocht. Sommigen zoeken het echter in algemene maatschappelijke ontwikkelingen. Dit resoneert ook in het fors afgenomen aandeel leden van de elite dat stelt dat ‘iedereen in Nederland het kan maken, als hij of zij dat wil’. Dat aandeel lag in 2006 op 68%, klom in 2010 zelfs naar 74%, maar daalt nu naar 56%. Er lijkt sprake te zijn van een toenemend klassenbewustzijn, van ‘boven ons geplaatsten’ die het fort steeds nauwlettender bewaken.

Lees hier het hele artikel.

Door: Tim de Beer